Ontstaan van het requiem


Op 1 november 2007 klonken voor het eerst, de klanken van een  bijzonder requiem. Geschreven in de 21e eeuw, door de Arnhemse componist Caspar Aldert van der Vinne. Een mengeling van Latijnse en Nederlandse teksten, met een welhaast bovennatuurlijke muzikale kracht en schoonheid en tegelijkertijd van een raadselachtige eenvoud.

Hoe is dit requiem ontstaan? De noten, de harmonieën, de woorden? Waar kreeg het stuk zijn ziel?. 

In een gesprek vol ontroering én humor doet de componist zelf een boekje open over de wordingsgeschiedenis van zijn Requiem veur mien moe... 

Caspar Aldert van der Vinne over het ontstaan van een Requiem 

Op tijd
“Het idee voor dit stuk ontstond met een gedachte aan mijn moeder, die zelf ook dirigent en zangeres is geweest. Ik dacht: ze zal een keer sterven, dat moment komt onherroepelijk en, wil ik iets van mij zelf horen zingen tijdens de begrafenis van mijn moeder, dan moet ik het nu schrijven en ook nog instuderen met een koor. En stel dat ik dood ga, dan hoop ik dat er een koor mijn Requiem wil zingen, want zo zingen de engelen, Zo klinkt het voor mij in het paradijs. Voor de echte muziekkenners: vooral plagaal; subdominant en religieus getoonzet. Het voert misschien wat ver, maar zo zie ik het wel” 

Mijn moeder heeft heel wat geknokt in haar leven en ik heb het dan ook geschreven vanuit het gevoel: “’t Is nu wel genoeg geweest Moe. Je hebt genoeg gevochten, genoeg geknokt. Nou is ’t goed” 

St. Bavo in Angeren
Ik leefde in de tijd dat ik m’n requiem schreef een terug getrokken bestaan. Ging iedere middag naar de St Bavo kerk van Angeren en zat daar dan in mijn Hyundai 100 busje op de parkeerplaats voor de kerk. 
Geen enkel instrument bij me. Alleen proberen te luisteren wat er voor mij zou moeten klinken om iemand liefdevol het graf in te zingen. Zou moeten kùnnen klinken. 

Allerzielen
Zo heb ik daar ook alle voorbereidingen voor Allerzielen meegemaakt. 
Er werd hard gewerkt door de vrijwilligers om het nabij gelegen kerkhof er piekfijn uit te laten zien. Het werd ook verlicht, en overal op de graven branden kaarsjes. 
Wat een geweldige katholieke traditie om dat met elkaar voor de doden te doen. Zo collectief. zo aards en toch zo verheven, op zoek naar even een glimp van gene zijde. 
En helend voor de verdrietige achtergebleven ziel. Aandacht als troost. Ik was diep geraakt. 

Dominicaner klooster in Huissen
Na Allerzielen werd het dus te koud , en moest ik iets anders bedenken. Op een middag aangebeld bij het Dominicaner klooster in Huissen met de vraag: “Ik ben een requiem aan het schrijven, mag ik in de kapel?” Een monnik wees mij de weg: “Als u de hoofdingang van de kapel neemt, en u gaat daar de trap op, dan bent u in de kapel. Weliswaar op het balkon, maar in de akoestiek van de kapel en daar kunt u altijd terecht.” 
Waarschijnlijk heeft hij zich toen niet gerealiseerd dat ik dat “altijd” behoorlijk letterlijk nam en er vervolgens maanden lang bijna iedere middag muziek kwam maken met mijn accordeon en synthesizer….. 
Oh wat hield ik van die kapel en vooral ook van de stilte. 
Daar kon ik ‘van binnen’ luisteren naar wat er kan klinken in een kerk, met zo’n gewijde sfeer, in die akoestiek. 
Ook las ik daar de tekstfragmenten uit het Liedboek van de katholieke kerk. Teksten uit de mis voor de dode. Requiem aeternam. Rust eeuwig. Rust nu maar de eeuw’ge rust. Requiem aeternam 
In de woorden die ik toen voor mijn stuk gekozen heb, kan ik me wel op de één of andere wijze vinden. 

Interactie
Soms was er leuke interactie tussen kapelbezoekers en mij, en soms was het een beetje nors. Ik weet nog dat ik toen dacht: Ze hebben geluk dat ik niet Jezus ben die terugkeert op aarde, want anders waren ze gezakt voor het onderdeel omgaan met vreemdelingen. Maar goed, ik begrijp het ook wel een beetje, want zag er toentertijd met baard, snor, lange haren en versleten leren jas en pet waarschijnlijk ook niet erg toegankelijk uit. 
Ook was er iemand regelmatig aan het werk die de stoelen tot op de millimeter recht en in vorm zette. Voor mij zelf noemde ik hem ‘de stoelenschuifelaar”. Hij had flapschoenen, die flap flap flap zeiden in de mooie akoestiek van de kapel. Meestal hield ik dan even op met musiceren. Toen ik er vorig jaar nog eens terug was had hij andere schoenen, en flapte het niet meer”. 

Dood eenvoudig
Over de muziek die klinkt in zijn Requiem veur mien Moe zegt Aldert het volgende:. 
“Als het verdriet je naar de strot schiet, is het niet niks om te zingen. 
Dus heb ik het makkelijk geschreven. Je hoeft als tenor bijvoorbeeld niet te hoog . 
Daar gaat het ook niet om. Ik wil gewoon mooie koorzang. 
Simpel. 
Dood eenvoudig 
Vanuit de stilte. 
Zo begint het dus ook. 
Mijn Requiem…. 
Veur mien Moe 
Van Do naar Re-quiem, in vier delen. 
Letterlijk harmonische verlichting van C majeur, de C van Caspar, lacht hij, naar de toon soort D Groot, of te wel D-Dur, zou Bach zeggen” 

Requiem 
Het begint met een doodsklok die zegt “Requiem….. Requiem……. Requiem ………” 
En als je goed luistert, dan hoor je in die ene toon de inzetten van het koor al klinken. 
Het wachten tijdens de doodsklok is op de kist met het stoffelijk overschot van de overledene. 
Bij het binnen dragen begint het koor. Eerst de sopranen, met een reine grote terts. Dan volgt een reine harmonie. Hoe reiner de harmonie, hoe kleurrijker de eeuwigheid erna zal klinken.Wat klinkt die eeuwigheid toch ver weg, en zo dichtbij. 

Ik blijf mij verwonderen over de schoonheid van een harmonie, en blijf mij verbazen hoe schokkend mooi sommige overgangen zijn. 
Hoe bizar. Het lijkt af en toe Gesualdo da Venosa, maar dan anders, rijper. Dat kan ook niet anders, want Da Venosa leefde ergens in 1500, toen alle klassieke componisten nog geboren moesten worden. Die heeft hij dus nooit gehoord. “Ik wel, ik heb kennis”, zegt Aldert lachend, “ ik weet van mijn klassiekers”. 

En dat vind ik nou mooi! Het raadsel, dat af en toe zoiets gewoons, zo bijzonder kan zijn. 
En als je daarin dan dus ongekende wendingen repeteert, wordt het gewone weer bijzonder. 


De Profundis 
De Profundis Clamavi Ad Te; Uit de diepte roep ik u aan. 
In die sfeer begint dit deel ook. Met de mannen. Laag in hun stem, vanuit de diepte. 
Een droevige lage kleine terts van C mineur. Tsjonge, wat is die droevig. 
Vanuit dit herhaalde aanroepen vanuit de diepte beginnen de alten en sopranen melodisch aan te roepen. Wat uiteindelijk tot een gezamenlijk aanroepen van Domine leidt. 

“Domine” mijmert Aldert. “Vorig jaar heb ik de bijbel nieuwe vertaling gekregen, en eigenlijk ben ik nog niet verder gekomen dan de boekenlegger. Daarop staat onder ander het volgende: 
Overal waar in de bijbel Heer staat, kan men ook lezen: 
Aanwezige 
Eeuwige 
Enige 
Levende 
De naam 
Onnoembare 
“Kijk, zoiets geeft ruimte. En zo kon ik ook met volle overtuiging de Heer aanroepen!” 
Domine! roept dus het koor. Domine! 
Exaudi vocem meam. Luister naar mijn stem. Exaudi. Luister! 
Stem over stem. Vanuit de diepte roep ik u aan. 

“En dan: Alleluia!!” roept hij met pretogen. “Hoe komen ze er eigenlijk op om Alleluia! te schrijven na de vraag: wil aandachtig horen naar mijn smeekgebed?” 
“Maar ook wel mooi”, vervolgt hij weer serieuzer, “kracht putten, kracht oproepen uit alleluia. Samen zingen geeft echt kracht”. 


Lux Aeterna 
Begint bij de bassen. Wie had dat nou gedacht? Dat het eeuwige licht bij de bassen zou beginnen. “En toch is het zo”, lacht Aldert 
Lux aeternam luceat eis (Licht rondom en overal, en zij in dat licht, dat nooit meer dooft!) 

Cum sanctis tuis in aeternam, in aeternam , in aeternam. (met uw heiligen in eeuwigheid) zingen dan de tenoren en de bassen 
Quia pius es, qui pia es (want Gij zijt barmhartig) zingen de vrouwen, de alten, vanuit de verte. Hoe is het mogelijk, hoe kan het dat een c op een e zo smeekt. Zo vraagt naar licht, naar eeuwig licht. 
Aldert geeft zelf antwoord op zijn eigen vraag: “Ik zelf geloof niet in God, maar wel in de hemel. Vandaar mijn vurig verlangen naar het eeuwig licht. Nou, ja, bij wijze van spreken dan”. 

“Hier in dit deel hoor je dat ik ook nog niet weet waar het stuk naar toe wil” vervolgt hij. “Waar is het eeuwig licht? Hoe klinkt in ’s hemels naam het eeuwig licht”. Het duurt hier dus wel even voordat je het eeuwig licht hoort schijnen, en dan nog blijkt dat het niet te zijn, Het blijft dus een tijdje vaag wat nou precies de inkleuring is van de weg naar het eeuwige licht. 
Waar gaat het naartoe, of beter nog waar komt gij vandaan? 
We komen er door een plotseling verschijnend A Groot akkoord. “A van Aldert”, zegt hij met pretogen. 
Wat een overwinning ,wat een krachtig naartoe geleiden klinkt er in dat akkoord, en via A groot transformeren we naar het eeuwig licht ( klinkend D groot. ) 

en dan tenslotte...... 


In Paradisum 
De engelen mogen je geleiden naar het paradijs. Nou, dat is voor mij een hele geruststelling. En fijn dat het koor der engelen je mag ontvangen. En dat je samen met de arme Lazarus de eeuwige rust mag vinden in het paradijs. “Tenminste, dat hoop ik”, zegt de componist, “ik hoop dat het zo is. Ga er voorlopig maar vanuit” 
En hoe moet dat dan klinken…..in paradisum? Zelf geeft hij weer het antwoord: “Warm, liefdevol, harmonieus, eenvoudig en stil. En de harmonie waarmee de engelen ons doen geleiden is nou ook niet bepaald van alle dag, Dat klinkt nogal buitenaards”.